door Hans Peeters; foto boven Jappie Seinstra
Kanoeten die in Nederland worden waargenomen kunnen zowel uit Groenland en Noordoost-Canada komen als uit West-Siberië. De Groenlanders en Canadezen overwinteren in West-Europa en de Siberiërs doen dat in West- en Zuid-Afrika. Meteen is duidelijk dat kanoeten voor afstanden van honderden tot duizenden kilometers hun vleugels niet omdraaien.
Kanoet in overgangskleed / foto Ondrej Belfin
Kanoet in winterkleed / foto Servan Ott
Indrukwekkende krachtpatsers zijn die middelgrote steltlopers. Qua afmeting zijn ze niet groter dan een merel. Voor een steltloper hebben ze relatief korte poten. Ze broeden in Arctische streken op de uitgestrekte kusttoendra’s langs de Noordelijke IJszee. ’s Winters hebben ze hun oranje / steenrode verenpak verruild voor een grijs zwart gestreept kleed. Dan vertoeven ze vooral langs de kust op stranden, golfbrekers en kwelders. Onze Waddenzee is een geliefde verblijfplaats van kanoeten, waar ze zich te goed doen aan nonnetjes. Tijdens de trek kunnen ze met meer dan 10.000 vogels op een hoogwatervluchtplaats worden gezien.
Kanoet in broedkleed / foto Servan Ott
Kanoet uiterst rechts; bonte strandloper links en kemphanen / foto Ondrej Belfin
Kanoet in Gruttoland
Boer Murk: “Aangezien Wommels zich wat verder van de kust bevindt, is elke waarneming van een kanoet in Gruttoland, er een om met hoofdletters te noteren. Tijdens de trek en ’s winters kunnen ze neerstreken op de grote plas bij de hutten. Meestal is het er niet meer dan één tegelijk, die enkele dagen blijft hangen om te rusten en te eten. Is de vogel weer op kracht gekomen dan vertrek hij weer, meest aannemelijk richting Waddenkust.”
Kanoeten met scholeksters op het Wad / foto Douwe Struiksma
Kanoeten en zilverplevieren, beiden in broedkleed / foto Bennie van der Weide
Paspoort kanoet
Wetenschappelijke naam: Calidris canutus
Friese naam: Mients
Herkenning: broedkleed: oranje / steenrode onderzijde met grijs-oranje-zwart gevlekte bovendelen; winterkleed: bruingrijs met donkere strepen op onderzijde; relatief korte poten en snavel
Formaat: lengte 23-25 cm; spanwijdte 47-54 cm
Geluid: zwijgzaam; vluchtroep kort, nasaal, vrij zacht nut-nut
Voedsel: schelpdiertjes, kokkels, slakjes en kreeftachtigen die ze uit de modder peuren; op de toendra eten ze vliegen, wormen, kevers, maar ook plantaardig materiaal, zoals knoppen, bladeren en zaden
Gedrag: tijdens de trek in grote groepen, die bij opvliegen spectaculaire luchtshows op kunnen voeren
Leefgebied: broedt op toendra’s van Groenland, Noordoost Canada, vogels overwinteren West-Europa, in Nederland aan de Waddenzee. Vogels die in West-Siberië broeden, overwinteren in West- en Zuid-Afrika
Nest: ondiepe kuil, bekleed met droge grashalmen
Aantal eieren: 3-4 eieren; 1 broedsel per jaar
Broedduur: 21-22 dagen, beide partners broeden
Vliegvlug: jongen verlaten na 1 dag het nest en zijn na 18-20 dagen zelfstandig; vrouwtje vertrek al voordat jongen kunnen vliegen
Broedvogels: 0; winteraantallen 68.000 tot 130.000
Trek: groot deel vliegt via Nederland naar Afrika; grote groepen overwinteren aan de Waddenzee
Gruttoland: onverwachte gast; elk jaar een enkel exemplaar tijdens de trek; in verschillende kleden en daardoor soms lastig te determineren.
Kanoet in winterkleed / foto Lubbert Boersma
Groep kanoeten in verschillende kleden / foto Marten F. de Vries
Foto Willy Dikkers
Foto Lianne Otter