Gewassen goudplevieren

Tekst Hans Peeters

De goudplevier, in Fryslân wilster genoemd, heeft een rijke historie met de provincie. Eeuwenlang behoorde de soort tot het jachtwild. Met grote slagnetten werden de vogels gevangen. Het ging de vangers (wilsterflappers) om het vlees dat erg smakelijk was. Tegenwoordig is er nog steeds een kleine groep wilsterflappers actief in Fryslân. Nu vangt men echter voor wetenschappelijk onderzoek en worden de goudplevieren geringd en weer los gelaten.

Foto Lubbert Boersma
Goudplevieren leven vaak in grote groepen / Foto Jappie Seinstra

Gezamenlijk in bad

Ieder jaar verschijnen eind augustus de eerste goudplevieren in Gruttoland. Dit zijn broedvogels uit  Scandinavië en IJsland. Hun aantallen lopen in september en oktober op tot enkele honderden. Meestal trekken de goudplevieren samen op met groepen kieviten. Murk: “Overdag zitten ze in de omringende weilanden en elders houden ze zich ook op akkers op. Vaak strijkt er later in de middag een grote groep kieviten en goudplevieren neer in de plas Lyts Brewaer. De vogels komen drinken en badderen. Valt de vorst in dan trekken ze verder naar het zuiden.”

In de middag nemen de goudplevieren graag een bad / Foto Servan Ott
Goudplevieren vliegen op voor de rijdende tractor / Foto Bennie van der Weide

Dol op regenwormen

Goudplevieren eten vooral regenwormen en doen dat bij voorkeur als het donker is. Dankzij hun grote ogen weten ze die gemakkelijk te vinden. Maar de ene regenworm is de andere niet. Murk licht dit toe: “Je hebt grijze en rode regenwormen. Rode regenwormen komen vooral af op de ruige stalmest, die ik op mijn land uitrijd. Ze houden zich op in de bovenste bodemlaag en komen zodra het donker is snel tevoorschijn. Grijze regenwormen zitten dieper in de grond en zijn kennelijk ook minder voedzaam voor goudplevieren.”

Goudplevieren bevinden zich vaak in gezelschap van kieviten / Foto Hans Peeters
Foto Willem de Wolf

Goudplevierpaspoort

Wetenschappelijke naam: Pluvialis apricaria

Friese naam: wilster

Herkenning: geelbruin-zwart gespikkelde bovendelen en witte okselveren; en gelijk; iets kleiner dan een kievit; in broedseizoen met opvallend zwart gezicht, hals, borst en buik;

Lengte: 26 – 29 cm

Spanwijdte: 67 – 76 cm

Geluid: fluitend tweetonig tluu-ier of pjuu

Voedsel: vooral regenwormen, maar ook kevers en andere insecten, spinnen, slakjes, ook bessen en zaden; foerageert vooral ‘s nachts

Gedrag: foerageert als alle plevieren door te rennen, te stoppen en te pikken; buiten broedseizoen in grote groepen, vaak samen met kieviten

Leefgebied: broed in hoogvenen, moerassige toendra’s, arctische heidevelden; in winter op akkers en weilanden, estuaria en modderige kusten; broedde tot 1937 ook in Nederland

Nest: ondiepe kuil in open terrein, nest bekleed met droog wollegras of dorre halmpjes

Aantal eieren: 4; 1 legsel per jaar

Broedduur: 27 dagen

Vliegvlug: nestvlieders

Trek: broeden in Scandinavië en IJsland; verlaten broedgebieden in augustus, overwinteren van Nederland tot in Noord-Afrika en keren vanaf maart terug

Voorkomen: winteraantallen 75.000 – 110.000; broedparen 0

Gruttoland: wintergast 300 – 400; komen vooral wassen en badderen in plas Lyts Brewaer

Foto Marten F. de Vries